e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rode aalbes wiemerten: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  wimertə (Rotem) aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
rode biet kroot: krut (Rotem), rode kroot: rūi̯ krūt (Rotem) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5
rode bosmier bosaamzeiksel: boͅsāmzeͅi̯ksəl (Rotem), stekkendrager: stekkedrager (Rotem) bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] III-4-2
rode koe rode: rui̯ (Rotem) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124] I-11
rode koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Rotem) [N 3A, 125a] I-11
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen blaartje: blø̜̄rkǝ (Rotem) [N 3A, 125b] I-11
rode kool rode kool: rujə kūl (Rotem), rood moes: roed moos (Rotem, ... ), roet moos (Rotem), ru:t mo:s (Rotem), rūət mōs (Rotem) rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [N Q (1966)], [ZND 34 (1940)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
roede roede: rōj (Rotem) Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] II-3
roegewant gevlucht: gǝvlø̜xt (Rotem) De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.] II-3
roep bij verstoppertje spelen piep: pii....p (Rotem) Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)] III-3-2