e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schafttijd koffie: kofi (Rotem) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: təs šan (Rotem) t Is een schande. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schapenboer schaapsboer: šǭbzbō.r (Rotem) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapenvet schaapsreut: šōpsrø̄t (Rotem) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Rotem) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝ (Rotem), scharren: šarǝ (Rotem) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schede schede: šēͅi̯ (Rotem) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
schede van de koe lijf: lɛi̯.f (Rotem) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): šīl (Rotem), šīəl (Rotem) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] || scheel [ZND m] III-1-1
scheen scheen: šēn (Rotem), šīnə (Rotem) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] || scheen [ZND m] III-1-1