e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slobkous slobkous: slopkausə (Rotem) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
slokdarm strot: strōt (Rotem) Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1
slons (slodder?) heks: eͅks (Rotem), vuile tooi: vūl tū[i}j (Rotem) Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] III-1-4
sloothak, slootzeis gravenkuiser: grāvǝkøi̯sǝr (Rotem), zooimes: zōjmęs (Rotem), zouwmes: zou̯męs (Rotem) Hak of zeis waarmee men sloten en beken maait en schoonmaakt. [JG 1a, 1b; N 14, add.; N 18, add.] I-8
slot slot: slūt (Rotem), slūǝt (Rotem) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluier kroontje: kry(3)̄nkə (Rotem), voile (fr.): vwal (Rotem, ... ) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluitklep klep: klep (Rotem), kleͅp (Rotem) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitpin onder aan een poortvleugel schoude: šau̯ (Rotem) Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c] I-6
sluitstang boven aan een poortvleugel handvat: hant˲vat (Rotem), schoude: šau̯ (Rotem) Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b] I-6
smalle buikriem buikzeel: būk˲zęi̯.l (Rotem) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10