e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snuit van de wagen snuit: snuu̯t (Rotem) De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d] I-13
soep sop: soͅp (Rotem) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soepketel, waterketel marmiet: marmit (Rotem) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
soepketeltje marmiet: marmit (Rotem), mərmēi̯t (Rotem) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepterrine: soͅptren (Rotem), soͅptrēͅi̯n (Rotem) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
sok sok: zok (Rotem), zoͅk (Rotem), onder de knie  zok (Rotem) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3
sokophouder bindel: be`nəl (Rotem), sokbinder: zokbinder (Rotem) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3
soldaat soldaat: səldo.t (Rotem) soldaat [RND] III-3-1
soldaatjes sopjes: søͅpkəs (Rotem) Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
soldaten soldaten: de soldeuten moeten salueeren (Rotem), səldo.tə (Rotem) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND] III-3-1