e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strooien strooien: strø̜i̯ǝ (Rotem) Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] I-11
strooien dameshoed strohoed: [Vgl. WNT: stro - strooi - ...] [NB- WLD I.4: lm. stro, stro/strouw; struu en strooi als aparte trefwoorden (blz. 121)]  stryjōət (Rotem), strooien hoed: stry(3)̄jə(h)ot (Rotem) dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)] III-1-3
strooien hoed strohoed: stry(3)̄ ōt (Rotem), [Vgl. WNT: stro - strooi - ...] [NB- WLD I.4: lm. stro, stro/strouw; struu en strooi als aparte trefwoorden (blz. 121)]  stryj(ən)ōət (Rotem), stryjōt (Rotem), strooien hoed: stryj(ən)ōət (Rotem) een strooien hoed [ZND 07 (1924)] || hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] III-1-3
strooisel strooisel: strø̜i̯sǝl (Rotem), strø̜u̯tsǝl (Rotem) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
strooisel in de potstal lappen: lapǝn (Rotem), spangen: spa.ŋǝ (Rotem), strooisel: strø̜i̯tsǝl (Rotem) Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11
strooisel keren onderschieten: oŋǝršē.tǝn (Rotem) Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c] I-11
strooisel spreiden strooien: strø̜u̯ǝ (Rotem) Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51] I-11
strooiselvlaai knobbeltjesvlaai: knøbəlkəsvlāj (Rotem) Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)] III-2-3
stroop siroop: šrūp (Rotem) Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.] II-2
stropdas kravat (<fr.): kravat (Rotem), kərva.t - kərveͅt`ə (Rotem) stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)] III-1-3