19496 |
keukenrek |
rek:
reͅk (L420p Rotem)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
21461 |
kibbelen |
stechelen:
zeen ze weer aan⁄t stechelen (L420p Rotem)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (L420p Rotem, ...
L420p Rotem,
L420p Rotem),
kēyl (L420p Rotem)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šēętǝ (L420p Rotem),
uitlopen:
uitlopen (L420p Rotem)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kin (L420p Rotem)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienspel:
kinspel (L420p Rotem)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktan (L420p Rotem),
baktand (L420p Rotem),
baktant (L420p Rotem)
|
baktand [ZND 01u (1924)] || Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20498 |
kieskauwer |
slokbeest:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
sloekbiest (L420p Rotem),
slokker:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
sloeker (L420p Rotem)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
kieskeurig:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
keeskeurig (L420p Rotem)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
keͅtələ (L420p Rotem)
|
kittelen [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|