e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balans balans: balans (Rotem) Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.] I-13
balein balein: bleͅin (Rotem, ... ) balein uit het korset [N 25 (1964)] III-1-3
balken onder de verhoogde tasruimte houter: hǫu̯tǝr (Rotem) De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b] I-6
balken van de zolder boven de dorsvloer legerhouter: lēgǝrǫu̯tǝr (Rotem), līgǝrau̯tǝ (Rotem) De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6
balkenbrij bloed: blōt (Rotem, ... ) balkenbrij [Goossens 1b (1960)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
banden banden: bęnj (Rotem), pezen: pēzǝ (Rotem) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandschort met borststuk scholk: scholk (Rotem), šolək (Rotem) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bang bang: neet bang zeen (Rotem, ... ), schuw: neet choew zeen (Rotem) (Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)] III-1-4
bangerik schouwe lummel: šūwəlømməl (Rotem) Bloodaard, bangerik, enz. [ZND 05 (1924)] III-1-4
bankbiljet bankbriefje: ps. omgespeld volgens Frings.  baŋkbrēfkə (Rotem), briefje: ps. omgespeld volgens IPA.  ə brēͅfkə (Rotem), briefjesgeld: ps. omgespeld volgens IPA.  brēͅfkəsxeͅlʔtʔ (Rotem) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1