18334 |
nylonkous |
nylon:
nylons (L420p Rotem),
nylonhoos:
neͅiloͅn ūəzə (L420p Rotem)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22702 |
o.l.v.-hemelvaart |
onze-lieve-vrouw-hemelvaart:
oos leve vrouw hemelvaart (L420p Rotem),
oze leve vrouw hemelvaart (L420p Rotem)
|
Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
deze morgen (L420p Rotem),
deze mərge (L420p Rotem)
|
s morgens) [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
eventjes:
effekes (L420p Rotem),
moment:
ps. deels omgespeld volgens Frings. ps. de e staat wat hoger geschreven.
moͅemeͅnt (L420p Rotem),
ogenblikje:
ougenblikske (L420p Rotem)
|
een ogenblikje [ZND 04 (1924)] || even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
hoogzaal:
det is è choen hoegzaal (L420p Rotem),
e šūn ūchzaol (L420p Rotem),
opzaal:
ne schoeenen opsaal (L420p Rotem)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
ulibøͅl (L420p Rotem)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
smoutkoek:
smau̯t kok (L420p Rotem)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
olielamp:
ulilamp (L420p Rotem)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.xmy ̞ǝ.lǝn (L420p Rotem)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L420p Rotem),
afsluiten:
afslūtǝn (L420p Rotem),
tuinen:
tøǝnǝ (L420p Rotem)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|