e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nylonkous nylon: nylons (Rotem), nylonhoos: neͅiloͅn ūəzə (Rotem) nylonkousen [N 24 (1964)] III-1-3
o.l.v.-hemelvaart onze-lieve-vrouw-hemelvaart: oos leve vrouw hemelvaart (Rotem), oze leve vrouw hemelvaart (Rotem) Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-2
ochtend (vanmorgen ochtend: deze morgen (Rotem), deze mərge (Rotem) s morgens) [ZND 39 (1942)] III-4-4
ogenblikje, korte tijd, eventjes eventjes: effekes (Rotem), moment: ps. deels omgespeld volgens Frings. ps. de e staat wat hoger geschreven.  moͅemeͅnt (Rotem), ogenblikje: ougenblikske (Rotem) een ogenblikje [ZND 04 (1924)] || even [ZND 34 (1940)] III-4-4
oksaal hoogzaal: det is è choen hoegzaal (Rotem), e šūn ūchzaol (Rotem), opzaal: ne schoeenen opsaal (Rotem) Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] III-3-3
oliebol oliebol: ulibøͅl (Rotem) Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] III-2-3
oliekoek smoutkoek: smau̯t kok (Rotem) In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] III-2-3
olielamp olielamp: ulilamp (Rotem) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
oliemolen slagmolen: slā.xmy ̞ǝ.lǝn (Rotem) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3
omheinen afmaken: āfmākǝ (Rotem), afsluiten: afslūtǝn (Rotem), tuinen: tøǝnǝ (Rotem) Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.] I-8