33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (L420p Rotem)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20529 |
rauw |
rauw:
rouw vleis (L420p Rotem)
|
Rauw vlees. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
kuffelen:
kuffele (L420p Rotem)
|
Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
34093 |
rechterachterkwartier |
rechts achter:
rɛgzaxtǝr (L420p Rotem)
|
Het kwartier van de uier rechts achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116d]
I-11
|
34092 |
rechtervoorkwartier |
rechts voor:
rɛxs vø̄r (L420p Rotem)
|
Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c]
I-11
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
reͅchtvēͅrdəg (L420p Rotem)
|
Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
18716 |
redingote? |
regenscoat:
soort regenjas met ceintuur [sic; rainscoat?]
reͅin`škōət (L420p Rotem)
|
riddingot, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
ri(j) (L420p Rotem)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
32868 |
reepje overschietend gras |
(een) baard maken:
bārt mākǝ (L420p Rotem)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|