33478 |
rode aalbes |
wiemerten:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
wimertə (L420p Rotem)
|
aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krut (L420p Rotem),
rode kroot:
rūi̯ krūt (L420p Rotem)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24405 |
rode bosmier |
bosaamzeiksel:
boͅsāmzeͅi̯ksəl (L420p Rotem),
stekkendrager:
stekkedrager (L420p Rotem)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34033 |
rode koe |
rode:
rui̯ (L420p Rotem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L420p Rotem)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
34035 |
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen |
blaartje:
blø̜̄rkǝ (L420p Rotem)
|
[N 3A, 125b]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
rujə kūl (L420p Rotem),
rood moes:
roed moos (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
roet moos (L420p Rotem),
ru:t mo:s (L420p Rotem),
rūət mōs (L420p Rotem)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [N Q (1966)], [ZND 34 (1940)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
roede:
rōj (L420p Rotem)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld]
II-3
|
26196 |
roegewant |
gevlucht:
gǝvlø̜xt (L420p Rotem)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
piep:
pii....p (L420p Rotem)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|