id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20891 | tabak | toebak: deͅs zwōͅrən tubak (Rotem) | dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)] III-2-3 |
20616 | tabak snuiven | een snuifje pakken: snyfkə pakə (Rotem), toebak snuiven: e.a. opgaven (tubak) snuvə (Rotem) | snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)] III-2-3 |
19667 | tafel | tafel: ta͂fəl (Rotem), to͂ͅfəl (Rotem) | de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] III-2-1 |
19530 | tafelmes | tafelmes: tā̝fəlmeͅs (Rotem), tōͅfəlmɛs (Rotem) | mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1 |
33018 | tak op ingezaaid land | vreerijs: vrēręi̯s (Rotem) | De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4 |
24727 | takken (coll.) | douw: dou-i (Rotem), kruin: krun (Rotem) | takken, coll. [ZND 35 (1941)] III-4-3 |
33632 | takkenbos, bussel hout | krik: comm.: krik = schans kreͅk}* (Rotem), schans: schans (Rotem), šans}* (Rotem) | takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7 |
33690 | talud | berm: bɛrm (Rotem) | De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8 |
33777 | tand, tanden | tand(en): tā.nt (Rotem [(mv tan)] ) | Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17] I-9 |
17761 | tanden | tanden (mv.): laŋ tan (Rotem) | lange tanden [ZND 07 (1924)] III-1-1 |