22393 |
troef |
troef:
troef (L420p Rotem)
|
Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
nest:
nęst (L420p Rotem),
nɛst (L420p Rotem)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
klocht:
klǫxt (L420p Rotem),
kudde:
kø̜t (L420p Rotem)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
22861 |
trommeltje |
trommetje:
trömkə (L420p Rotem)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opgejaagd (volt. deelw.):
ǫpgǝjāxt (L420p Rotem),
opgestijfd (volt. deelw.):
ǫpgǝstēi̯ft (L420p Rotem)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
33959 |
trossen |
flossen:
flǫšǝ (L420p Rotem)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
18690 |
trouwpak |
trouwkostuum:
tra.uwkəstøm (L420p Rotem),
trouwkostuum (L420p Rotem)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18169 |
trui |
tricot (fr.):
trĕko -trĕkōkə (L420p Rotem),
trĕkō (L420p Rotem),
tricot (L420p Rotem)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
pokken:
pǫkǝ (L420p Rotem),
tering:
tīreŋ (L420p Rotem)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a]
I-11
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tøi̯ǝrǝ (L420p Rotem),
tøi̯ǝrǝn (L420p Rotem)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|