21254 |
varen |
varen:
varen (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
vørə (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
varen [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-3-1
|
34297 |
varken |
varken:
vęrkǝ (L420p Rotem),
vęrǝkǝ (L420p Rotem),
vɛ.rkǝ (L420p Rotem),
vɛrkǝn (L420p Rotem)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kuš (L420p Rotem),
kuusje:
kuškǝ (L420p Rotem)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lø̜i̯pǝr (L420p Rotem),
scheut:
šȳ ̞øt (L420p Rotem),
scheutje:
šytjǝ (L420p Rotem),
schoot:
šūǝt (L420p Rotem)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
masten (L420p Rotem)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34319 |
varkenshaar |
haar:
hǭr (L420p Rotem)
|
De haargroei op het varkenslijf. [N 28, 31; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
varkensketel:
vɛrǝkǝskitǝl (L420p Rotem)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenskot:
vɛ.rkǝskǫt (L420p Rotem),
varkensstal:
vɛ.rkǝs[stal] (L420p Rotem)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
34368 |
varkenston |
brijselton:
brē̜i̯sǝlton (L420p Rotem),
varkenston:
vęrkǝstun (L420p Rotem)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
truo.x (L420p Rotem),
trōx (L420p Rotem),
trūǝx (L420p Rotem)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|