26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
braakgrond:
braakgrond (L420p Rotem),
moerasgrond:
mǫrǫsgrunt (L420p Rotem),
onontgonnen grond:
ununtgunǝ grunt (L420p Rotem)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
34267 |
veestapel |
beesten:
biǝstǝ (L420p Rotem)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34282 |
veevoer verzamelen |
kruiden:
krui̯ǝn (L420p Rotem),
krōi̯ǝ (L420p Rotem),
plukken:
pløkǝ (L420p Rotem)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
33358 |
veevoerkookketel |
zoopketel:
zuu̯pkītǝl (L420p Rotem),
zø̜u̯pkiǝtǝl (L420p Rotem)
|
De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.]
I-6
|
19431 |
vegen, keren |
keren:
kīərə (L420p Rotem),
uitkeren:
ūtkīərə (L420p Rotem)
|
de vloer vegen, keren (zonder water) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
34244 |
vel op gekookte melk |
crême:
krē̜m (L420p Rotem),
vel:
vęl (L420p Rotem)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|
20943 |
vel op melk |
creme:
ook mat. van ZND 14, vr. 23
krēͅm (L420p Rotem),
vel:
ook mat. van ZND 14, vr. 23
veͅl (L420p Rotem)
|
velletje op melk [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
liewerk:
līweͅrk (L420p Rotem)
|
leeuwerik [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
32842 |
veldstrengen |
ploegkettingen:
[ploeg]kęteŋǝ (L420p Rotem)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|
33696 |
veldweg |
karrenweg:
karǝwīǝx (L420p Rotem),
karweg:
karwix (L420p Rotem)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|