22375 |
vlieger |
windvogel:
ai zoals in avait
waindjvoeoogel (L420p Rotem)
|
Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
24499 |
vlier |
heulenteulenstruik:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
eulenteulestroek (L420p Rotem),
knabtoetenstruik:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
knaptoetestroek (L420p Rotem)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
piepevogel:
pi.pəvo.gəl (L420p Rotem),
piepevoe-ogel (L420p Rotem),
piepevogel (L420p Rotem, ...
L420p Rotem,
L420p Rotem),
vlinder:
vlendər (L420p Rotem)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondedjuuke (L420p Rotem),
strikje:
strĕkskə (L420p Rotem)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vlōj (L420p Rotem),
vlū (L420p Rotem),
vlòj (L420p Rotem)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleu:
vleu (L420p Rotem)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32902 |
vloeistof in de slijpbus |
eetje:
ē̜tjǝn (L420p Rotem)
|
Behalve in water, of ook urine (in L 371 opgegeven), werd de wetsteen vaak in azijn bewaard, om de vettigheid van de grond en van het slijpsel van de zeis of de zicht te houden; vaak werd de azijn dan aangelengd met water; dit geldt voor: azijn L 370, 419, Q9; edik Q 240, 152, 157a, 160, 161, 164, 166, Q 84, Q 155, 162, 163, 168, 168a, 182, 241, Q89; eetje Q 10, 171, 175, 423, 424, Q 8, 9, L 420, Q6. Soms stak men wat stro in de slijpbus opdat de steen dan wat steviger erin bleef zitten en niet onder het maaien uit de slijpbus viel. Voor P 176 en 220 werd nog opgegeven dat men op de steen spuwde. Naast de hieronder als lemma verwerkte opgaven voor "azijn" werd over de gewoonte om azijn te gebruiken nog gewag gemaakt in de plaatsen L 270, 291, 326, 425, 427, Q 7, 33, 34, 35, 93, 96, 99, 99*, 111*, 0112, 112a, 117a, 119, 163, 170, 178, 193, 197, 197a en 204a. [JG 1b, add.]
I-3
|
33668 |
vloeiweide |
wetering:
witǝreŋ (L420p Rotem)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|
19702 |
vloertegel |
plavei:
pləveͅi̯ (L420p Rotem),
plavuis:
pləvøi̯s (L420p Rotem)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18217 |
vod |
lommel:
loemel (L420p Rotem)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|