| 33832 |
windzuiger |
windzuiker:
węi̯njtj˲zø̜i̯kǝr (L420p Rotem)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
| 21566 |
winkelkorf |
kalebas:
⁄n kalbas (L420p Rotem),
valies (<fr.):
⁄n vlies (L420p Rotem)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
| 22770 |
winnen |
winnen:
weͅnə (L420p Rotem),
wɛnnən (L420p Rotem)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || Winnen. [ZND m]
III-3-2
|
| 18676 |
winterkleren |
wintergoed:
wen`t`ərgōt (L420p Rotem),
winterkleren:
winterkléjer (L420p Rotem)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
wɛntjərkø̄neŋskə (L420p Rotem)
|
winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
| 33238 |
winterwortelen |
moren:
mōrǝ (L420p Rotem),
winterpoten:
wentǝrpūtǝ (L420p Rotem)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
| 22373 |
wip |
wip:
wøp (L420p Rotem),
/
wip (L420p Rotem)
|
/ [SND (2006)] || Veerkrachtige lat tegen de zolder die met de karnstok verbonden is. De wip dient om het karnen te vergemakkelijken. [N 12, 52, 53 en 54; A 7, 20]
I-11, III-3-2
|
| 33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L420p Rotem)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
| 34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brikǝ (L420p Rotem),
brīǝkǝ (L420p Rotem)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
| 25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
lureͅxtex wēͅr (L420p Rotem)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|