27824 |
zijwand |
bredden:
brii̯ǝr (L420p Rotem),
karplank:
karpla.ŋk (L420p Rotem),
karplanken:
karplɛ.ŋk (L420p Rotem),
zijplank:
zęi̯plaŋk (L420p Rotem)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
26006 |
zijwanden |
zijplanken:
zęi̯plęŋk (L420p Rotem)
|
Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
24851 |
zijwortel |
wortelen:
woͅrtələ (L420p Rotem),
wortels:
wortels (L420p Rotem)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
21625 |
zilveren één frank |
frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ənə fraŋ (L420p Rotem),
zilveren frank:
ps. omgespeld volgens IPA.
nə zelvərəfraŋ (L420p Rotem)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21624 |
zilvergeld |
zilvergeld:
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿) - of gewoon letterlijk overnemen als een hoge komma?
zelvər geͅlʔt (L420p Rotem),
ps. omgespeld volgens IPA.
zelvərgeͅlʔtʔ (L420p Rotem)
|
zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22771 |
zingen |
zingen:
zenge (L420p Rotem)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (L420p Rotem)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
34083 |
zitbeenderen |
zitbenen:
zetbęi̯n (L420p Rotem)
|
Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c]
I-11
|
18198 |
zitvlak van een broek |
boksenbodem:
bokseboejem (L420p Rotem),
boksəbūjəm -by(3)̄jəmkə (L420p Rotem)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als de straat:
h iè is zoe erm es de straat (L420p Rotem)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|