| 24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraag:
kra͂g (L420p Rotem),
opgave: krong, g uit te spreken
kra͂g (L420p Rotem),
krang:
on als in fr. mon
krong (L420p Rotem)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
| 18643 |
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen |
`s zondagsmuts:
sondəs-møͅts (L420p Rotem)
|
meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschaal:
naxšāl (L420p Rotem)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
| 19541 |
zwavelstok |
zwegeltje:
zwigəlkə (L420p Rotem),
zwīgəlkə (L420p Rotem)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 24930 |
zwavelx |
solfer:
solfer‧ (L420p Rotem)
|
zwavel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
| 33995 |
zweep |
karwats:
kǝrwɛ̄tš (L420p Rotem
[(weinig gebruikt)]
),
smik:
smek (L420p Rotem)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
| 34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
smek (L420p Rotem),
wis:
wes (L420p Rotem)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
| 18055 |
zwellen |
opzwellen:
opzwellen (L420p Rotem),
zwellen:
zweelen (L420p Rotem)
|
zwellen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
| 22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwömən (L420p Rotem)
|
zwemmen [RND]
III-3-2
|
| 29638 |
zwenghout |
ploeghaam:
plōxām (L420p Rotem)
|
Dwarshout dat aan de voorkant van kar- of wagenbodem (bij de wagen eventueel ook aan de dissel) is bevestigd en waaraan de hachten of trekkettingen van het paard vastgemaakt worden. Volgens een informant wordt het trekhout "alleen dan bij de kar gebruikt als het paard de haam tijdelijk niet kan dragen, en het borsttuig moet gebruiken, waarbij trekhout niet gemist kan worden". Informanten uit K 314, L 294 en Q 176a melden ook dat het trekhout zelden of nooit bij de kar gebruikt wordt - bij een kar met berries gaat het ook niet -, maar wel bij de wagen. Ook aan de ploeg en de eg kan een dergelijk dwarshout gehangen worden. De benamingen hiervoor stemmen overeen met die voor het zwenghout voor de wagen. De hier opgenomen kaart is gebaseerd op het materiaal van dit lemma en van het lemma zwenghout en spoorstok in wld I.2. [N 17, 69a; N G, 65a; monogr]
I-13
|