33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (L420p Rotem)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpǝx (L420p Rotem)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
ich daink, wiè dainken (L420p Rotem)
|
ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
verzamelfiches; ook ZND01, u 31
deͅnnəknoͅəp (L420p Rotem)
|
dennenappel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dɛnəna͂jə (L420p Rotem),
dennenspangen:
dennespangen (L420p Rotem)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
wortel:
wortels (L420p Rotem)
|
penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
32961 |
derde grasoogst |
derde schaar:
dørdǝ šǭr (L420p Rotem)
|
Het gras dat in de derde beurt wordt afgegraasd; vaak vindt men dezelfde naam als de derde hooioogst, die immers ook vaak wordt afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 129c]
I-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
ook materiaal znd 23,4
deugeneet (L420p Rotem),
deugniet:
ook materiaal znd 23,4
døxnet (L420p Rotem),
een die voor geen kanten deugt:
eine deə voer geins kantən douxt (L420p Rotem)
|
deugniet [ZND 01 (1922)] || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
dumpel:
dømpəl (L420p Rotem),
[WNT: dompel (II), ineengewrongen bundeltje vlas, hennep, werk enz.?]
dømpəl(kə) (L420p Rotem)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dȳǝr (L420p Rotem)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|