24137 |
doffer, mannelijke duif |
duiver:
douwver (L420p Rotem),
hoorn:
oe-oorn (L420p Rotem),
oeooren (L420p Rotem),
oerə (L420p Rotem)
|
duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
kervel:
kervǝl (L420p Rotem)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
in het wāter doempelen (L420p Rotem),
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
doempele (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
dopen:
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
duje (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
duwen:
in t water duien (L420p Rotem),
in t water duje (L420p Rotem),
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
duien (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
in het water steken:
in t water stièken (L420p Rotem),
in ⁄t water stièken (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
doendere (L420p Rotem, ...
L420p Rotem,
L420p Rotem,
L420p Rotem),
donderen (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
dundərə (L420p Rotem)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
dundərköp (L420p Rotem)
|
zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
doender (L420p Rotem, ...
L420p Rotem,
L420p Rotem,
L420p Rotem),
donder (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
doͅndər (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
dundər (L420p Rotem)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
grauw worden:
ət wy(3)̄rt groͅw (L420p Rotem)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
doenke (L420p Rotem),
doenkel (L420p Rotem),
doenker (L420p Rotem)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vaal (bijvgl. nmw.):
vāl (L420p Rotem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duvelsheur (L420p Rotem),
duivelshaartjes:
duvelsheurkes (L420p Rotem)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|