18312 |
geruite jurk |
geruit kleed:
gertuit kleid (L420p Rotem),
ruitenkleed:
rūte kleͅit (L420p Rotem)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33790 |
geslachtsorgaan van de hengst als geheel |
gemecht:
gǝmɛxt (L420p Rotem)
|
[JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
34063 |
geslachtsrijpe koe |
rind:
rɛi̯nt (L420p Rotem),
vaars:
vē̜s (L420p Rotem)
|
Jong rund dat oud genoeg is om gedekt te worden. [N 3A, 23]
I-11
|
33328 |
gesloten boerderijtype |
blokboerderij:
blokboerderij (L420p Rotem),
toe geleg:
tu [geleg] (L420p Rotem)
|
De bouwdelen van dit boerderijtype omsluiten het erf aan alle vier de zijden; in Nederland wordt dit type wel de "Limburgse hoeve" genoemd. Voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen"(1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 6. [N 4A, 4]
I-6
|
34472 |
gesneden haan |
gesneden haan:
gǝsnīǝi̯ǝn ān (L420p Rotem),
kapuin:
kapun (L420p Rotem)
|
[N 19, 60a; monogr.]
I-12
|
34394 |
gesneden mannelijk schaap |
gesneden bok:
gǝsnęǝ bou̯k (L420p Rotem),
hamel:
lāmǝl (L420p Rotem),
āmǝl (L420p Rotem)
|
[N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bęrx (L420p Rotem),
bɛ.rǝx (L420p Rotem),
bɛrx (L420p Rotem)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
34309 |
gesneden vrouwelijk varken |
onvruchtbaar varken:
unvrøbār vęrkǝ (L420p Rotem)
|
Uit de antwoorden blijkt dat gelt verschillende betekenissen kan hebben. Er zijn informanten (K 278, L 421, 422, 423, Q 197, 211) die zeggen dat het snijden van een vrouwelijk varken ter plekke onbekend is. Het onvruchtbaar maken bestond uit het doorknippen van de eileiders. [N 19, 9; A 4, 4c; L 20, 4c; L 37, 49e; JG 1b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
18254 |
gesp |
gesp:
gasp (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
ən gasp (L420p Rotem),
kram:
kra.mp - kreͅmkə (L420p Rotem)
|
gesp [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
stamper:
stęmpǝr (L420p Rotem)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|