e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099q plaats=Rothem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opbollen opbollen: opbǫlǝ (Rothem) De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te be√Ønvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.] II-1
opbollen van het beschuitdeeg opbollen: opbǫlǝ (Rothem) [N 29, 59a] II-1
openbreken opbreken: op˱brēkǝ (Rothem) De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194] II-3
opgroeiend jong kipje pul: pø̜l (Rothem) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
ophaler aantrekker: āntrękǝr (Rothem) Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b] II-11
opmaken van staart en manen opmaken: ǫpmākǝ (Rothem) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opnaaisel opnaaisel: opniɛtsǝl (Rothem) Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20] II-7
opper huist: hūs (Rothem), hūst (Rothem) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oppoffen poffen: pofǝ (Rothem) Tot een pof opnemen. [N 62, 29] II-7
oppoken rochelen: rǭxǝlǝ (Rothem) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1