32578 |
ruige mest |
ruwe mest:
ruu̯ǝ [mest] (Q099q Rothem),
verse mest:
vɛršǝ [mest] (Q099q Rothem)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
33464 |
ruimte voor een teruggebouwde poort |
sparing:
špāreŋ (Q099q Rothem)
|
Vóór een teruggebouwde poort in de lange gevel is een vierhoekige ruimte die aan een zijde begrensd wordt door de poort, aan twee andere zijden door de inspringende buitenmuur. De benamingen kunnen hetzelfde zijn als voor de terugwijkende dakrand boven deze ruimte (zie dat lemma, 4.2.1). [N 4A, 36]
I-6
|
33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
snijzolder:
šnīzǫldǝr (Q099q Rothem)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
34022 |
rundvee |
vee:
vi̯ɛ (Q099q Rothem),
vīǝ (Q099q Rothem)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
31519 |
salmiaksteen |
salmiaksteen:
salmǝjakštęjn (Q099q Rothem)
|
Het blok salmiak waarlangs men vroeger de koperen bout streek, alvorens er soldeersel op aan te brengen. Salmiak of ammoniumchloride is een kleurloos zout, gevormd uit ammonia en zoutzuur. Het kan ook worden gebruikt om vuile soldeerbouten te reinigen. In Q 121 werd de soldeerbout schoongemaakt door hem even in afgelaten soldeerwater te houden. Dit was gemaakt uit zoutzuur waarin een stukje zink was opgelost. In L 321 werd met een kaars langs de soldeerbout gestreken, voordat het soldeersel erop werd aangebracht. [N 33, 201; N 64, 27d]
II-11
|
20114 |
salvia splendens |
salvia:
salvia (Q099q Rothem, ...
Q099q Rothem)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende perkplanten: salvia splendens [N 73 (1975)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende perkplanten: salvia splendens [N 73 (1975)]
III-2-1
|
20030 |
sanseveria |
sanseveria:
sansĕveeria (Q099q Rothem)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: sansevieria [N 73 (1975)]
III-2-1
|
28797 |
satijn |
satijn:
sǝtīn (Q099q Rothem)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
28798 |
satinet |
satinet:
sartǝnɛt (Q099q Rothem)
|
Katoenen, geglansd satijnweefsel; ook half wol, half katoen. [N 62, 80b; N 62, 80a; MW]
II-7
|
19572 |
sauslepel |
sauslepel:
sjaisleepel (Q099q Rothem)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|