20105 |
ster van bethlehem |
kerstster:
kéérsj-sjtér (Q099q Rothem)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: campanula isophylla \"alba\"(ster van Bethlehem) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
30005 |
sterke mortel |
cementspijs:
sǝmentšpīs (Q099q Rothem)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
30001 |
sterke trasmortel |
metselspijs:
mętsǝlšpīs (Q099q Rothem)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
kapot˲gōn (Q099q Rothem)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b]
I-11
|
29981 |
steunklos |
klos:
klǫs (Q099q Rothem)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|
33444 |
steunsels in de bovenhoeken van een poort |
consolen:
kǫnzǫlǝ (Q099q Rothem)
|
In de bovenhoeken van een poort zijn soms ook paaltjes aangebracht om het kozijn te steunen of alleen maar ter versiering. Deze paaltjes zijn lichter dan die in de benedenhoeken. Enkelvoudige opgaven benoemen een van de steunpaaltjes aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.b bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42g]
I-6
|
30015 |
stijve mortel |
te droog:
tǝ drwø̜x (Q099q Rothem)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
28854 |
stikgaren |
stikgaren:
štekgārǝ (Q099q Rothem)
|
Garen om mee te stikken, in het bijzonder los getwijnd viervoudig garen. [N 59, 7c; N 62, 57]
II-7
|
28975 |
stiksteek |
stiksteek:
štekštēk (Q099q Rothem)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
34018 |
stilstaan |
ju(j):
jȳ (Q099q Rothem)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|