18775 |
stof |
stof:
štof (Q099q Rothem),
stub:
schtöb (Q099q Rothem)
|
Benamingen voor stof in het algemeen. [N 62, 71a; MW] || stof [DC 23 (1953)]
II-7, III-2-1
|
31308 |
stokbeitel |
warme beitel:
wɛrmǝ bęjtǝl (Q099q Rothem),
zetbeitel:
zęt˱bęjtǝl (Q099q Rothem)
|
In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.]
II-11
|
20033 |
stokroos |
stokroos:
sjtokrois (Q099q Rothem)
|
stokroos (althea rosea L.) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
31443 |
stokschaar, bankschaar |
grote plaatscheer:
grytǝ plātšīǝr (Q099q Rothem)
|
Handschaar voor plaatmetaal waarvan het uiteinde van één tangbeen haaks is omgebogen zodat dit in de bankschroef kan worden geklemd of in een gat in de baan van het aambeeld kan worden geplaatst. Op deze wijze kan meer kracht worden gezet bij het knippen van zwaardere plaatsoorten. Zie ook afb. 140. De informant uit L 329 kende twee uitvoeringen van deze schaar die alleen in grootte van elkaar verschilden. Vgl. de woordtypen grote en kleine plaatscheer. [N 33, 265; N 33, 290; N 64, 3a; N 66, 4a;]
II-11
|
19559 |
stolp |
kaasstolp:
kééjsstölp (Q099q Rothem),
kîêssjtölp (Q099q Rothem)
|
kaasstolp [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34075 |
stomphoorns |
stomphoorns:
štōmphø̄n (Q099q Rothem)
|
Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c]
I-11
|
29524 |
stookgat |
vuurpot:
vȳrpǫt (Q099q Rothem)
|
Het gat (of de gaten) in het smidsbed waarin het kolenvuur ligt. Zie ook afb. 6. [N 33, 21]
II-11
|
33419 |
stookgat van de oven |
muil:
mūl (Q099q Rothem),
ovensmuil:
hōvǝsmūl (Q099q Rothem)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
stookhuis:
štǭkǝs (Q099q Rothem)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
25484 |
stookplaats |
stookhok:
štōkhǫk (Q099q Rothem),
stookhuis:
štōkǝs (Q099q Rothem)
|
Het stookhuis is volgens de informant van Q 35 de ruimte naast de oven waar de kolen opgeslagen worden. [N 29, 105e]
II-1
|