33018 |
tak op ingezaaid land |
strowis:
štrø̜wø̜š (Q099q Rothem)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|
33690 |
talud |
talud:
taly (Q099q Rothem),
tǝlyt (Q099q Rothem)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tan (Q099q Rothem)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
31212 |
tandrad, tandwiel |
tandrad:
tantrāt (Q099q Rothem)
|
Wiel dat op de omtrek van tanden voorzien is; deze tanden grijpen weer in die van een ander tandrad of een tandstang. Tandraderen dienen om de draaiende beweging van een as op een andere as over te brengen. [N 33, 280a; monogr.; div.]
II-11
|
31213 |
tandwielpal |
veiligheidspal:
vęjlexhęjtspal (Q099q Rothem)
|
Een aan de voorzijde afgeschuind palletje dat door middel van een veer tussen de tanden van het tandwiel wordt gedrukt wanneer dit achteruit draait. [N 33, 243]
II-11
|
31208 |
tangbeen |
been:
bęjn (Q099q Rothem)
|
Elk van de beide delen van een tang waarbij men deze vastpakt en waarmee men druk uitoefent. Zie ook afb. 145. [N 33, 186]
II-11
|
31206 |
tangbek |
bek:
bɛk (Q099q Rothem)
|
Het grijpende en/of snijdende gedeelte van een tang. Zie ook afb. 145. [N 33, 184]
II-11
|
31199 |
tangenrek |
tangenbeugel:
taŋǝbø̜gǝl (Q099q Rothem)
|
IJzeren rek om tangen in op te bergen. Zie ook afb. 40. [N 33, 182]
II-11
|
31282 |
tangring, tanghaak |
plat lid:
plat lēt (Q099q Rothem)
|
Platte ring of haak waarmee de tangbenen van een smidstang gesloten gehouden worden. In Q 83 gebruikte men hiervoor ook wel het lid van een ketting. [N 33, 187]
II-11
|
31207 |
tangscharnier |
scharnier:
šarnēr (Q099q Rothem)
|
Het gedeelte van de tang waar de tangbenen draaibaar met elkaar verbonden zijn. Zie ook afb. 145. [N 33, 185]
II-11
|