25523 |
uitzeven van de zemelen |
builen:
bȳlǝ (Q099q Rothem)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
17699 |
urine |
zeik:
zęi̯k (Q099q Rothem)
|
Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
17700 |
urineren |
zeiken:
zęi̯kǝ (Q099q Rothem)
|
Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34043 |
vaalbonte koe |
vaalbonte:
vālbōntǝ (Q099q Rothem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
34061 |
vaars |
vaarsje:
vērškǝ (Q099q Rothem)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
28963 |
vademen |
invamen:
envē̜mǝ (Q099q Rothem)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
līf (Q099q Rothem)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
29107 |
valse plooi |
kronkel:
krø̄nkǝl (Q099q Rothem),
valse plooi:
valšǝ plwoj (Q099q Rothem)
|
Valse plooi of vouw, die er niet hoort. [N 62, 48; MW]
II-7
|
29982 |
valsteiger |
valstelling:
val[stelling] (Q099q Rothem)
|
Noodvloer die onder de steigervloer moet liggen wanneer deze meer dan 4 m boven de begane grond komt. Wanneer men een nieuwe steigerverdieping heeft aangebracht, wordt de oude werkvloer doorgaans als valsteiger gebruikt. Zie voor de niet fonetisch gedocumenteerde vormen van de woorddelen '-(steiger)' en '-(stelling)' het lemma 'Steiger'. [N 32, 6; monogr.]
II-9
|
34497 |
van de leg afraken |
van de leg af:
van dǝ lęk āf (Q099q Rothem)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|