28825 |
feston |
feston:
fǝstoŋ (Q099q Rothem)
|
Ornament van kant aan kleding, gordijnen enz. [N 62, 81a]
II-7
|
20106 |
ficus |
ficus:
fikus (Q099q Rothem)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: ficus (rubberboom) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
33688 |
fijn droog stof |
stub:
štø̜p (Q099q Rothem)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fin (Q099q Rothem)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
28732 |
fijnnaaister |
fijne naaierse:
fīn nījērš (Q099q Rothem)
|
Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c]
II-7
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zijdoekje:
zidø̄kskǝ (Q099q Rothem)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
28758 |
flanel |
keperflanel:
kēpǝrflanɛl (Q099q Rothem),
kēpǝrflānɛl (Q099q Rothem)
|
Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.]
II-7
|
28759 |
flanel voor hemden, werkhemden |
gestreepte flanel:
gǝštrēptǝ flanɛl (Q099q Rothem)
|
In het garen met wit-rood-blauwe strepen geverfd katoenflanel. [N 62, 89c]
II-7
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flwor (Q099q Rothem)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
34119 |
forsgebouwde koe |
zware koe:
žwǭr kō (Q099q Rothem)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|