e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlieggatschuif vliegschuif: (mv)  vlixsxø̜jvǝ (Rummen) Sluiting van het vlieggat van een kast door middel van een schuif. [N 63, 10c] II-6
vliegplank vliegplank: vlixplaŋk (Rummen) Aan- en uitvliegplank bij korf en kast. Onder het vlieggat maakt men een smal loopplankje waarop de bijen kunnen lopen bij het in- en uitgaan van de korf of kast. Aan de vliegplank kan de imker in korte tijd constateren of een bijenvolk gezond is of ziektes heeft. Hij kan bepalen of er al of niet dracht is, of er roverij plaatsvindt, en hij kan aan de vliegplank vele andere observaties doen. Immers, hij moet vermijden vaak in de korf of kast te gaan, daar dit tijd en honingverlies kost en teveel verstoring in de korf veroorzaakt. [N 63, 5b; N 63, 10a; Ge 37, 28] II-6
vloeiweide wetering: wętǝriŋ (Rummen) Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58] I-8
vlugger voort: fǫrt (Rummen) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vocht afscheiden bliksemen: bleksǝmǝ (Rummen) [N 8, 45, 46 en 48] I-9
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap (ze heeft een) stop in de demen: (mv)  støp ęn dǝ dømǝ (Rummen) Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51] I-9
voederbieten voederbieten: vǫi̯ǝrbiǝdǝ (Rummen) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voer voeder: fui̯ǝr (Rummen) Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11
voerbak voederbak: vujǝrbak (Rummen) Voerbak met voer voor de bijen. In plaats van hun natuurlijk voedsel, de honing, krijgen de bijen als bijvoeding in de winter een oplossing van geraffineerde kristalsuiker toegediend. De voerbak kan verschillende vormen en plaatsen in de kast aan- en innemen. Het simpelst is wel een doodgewone honingpot met een druk- en schroefdeksel waarin een paar kleine gaatjes zijn geslagen en die ondersteboven op de opening van de dekplank wordt gezet. Men heeft ook zogenaamde voederramen, die de plaats van een of twee gewone ramen innemen en het voedsel als het ware tegen de bijentros aanbrengen. Verder kent men de voederballon, het Perfect-voederglas en de hevelvoeder (De Roever, pag. 220-221. [N 63, 10g; N 63, 5e; JG 1a; Ge 37,32] II-6
voerman op de maaimachine geleggenmaker: geleggenmaker (Rummen) De opgaven bestaan vaak uit omschrijvingen en er is weinig echte terminologie; vergelijk ook het lemma ''afleggen'' (4.4.3). [N J, 3a; monogr.] I-4