34405 |
blaten |
blaken:
blākǝ (P107a Rummen),
bleuken:
blø̜u̯kǝ (P107a Rummen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
29612 |
blauwe klei |
zwarte grond:
zwatǝ grǫnt (P107a Rummen)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|
34110 |
bles |
bles:
blɛs (P107a Rummen)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
33780 |
blijvend gebit |
wisseltanden:
wesǝltān (P107a Rummen)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25384 |
bloed roeren |
roeren:
rȳrǝ (P107a Rummen)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
34097 |
bloedaders |
melkaderen:
męlǝkōrǝ (P107a Rummen)
|
Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c]
I-11
|
34150 |
bloedgang |
willige draad:
welǝgǝn drōǝt (P107a Rummen)
|
Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31]
I-11
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (P107a Rummen)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16]
II-1
|
32945 |
blok, klos om het touw aan te spannen |
knevel:
knęi̯vǝl (P107a Rummen)
|
Het hulpmiddel dat dient om het touw waarmee de lading gebonden is nog strakker aan de spannen. Het gaat hier om een los stuk gereedschap, een klos, een katrol of een willekeurig ander stuk hout waaromheen of waardoorheen het touw wordt gehaald en aangetrokken. Voor dit doel kan ook de vregelstok worden gebruikt waaromheen het touw als met een knevel wordt aangedraaid. [N 18, 140; A 34, 10; add. uit N 17, 40; A 34, 9 en 12d; monogr.]
I-3
|
29573 |
bodem |
bodem:
bǫi̯ǝm (P107a Rummen)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|