34121 |
koe met lange poten |
hoge:
hūgǝ (P107a Rummen)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zadelrug:
zǫu̯ǝlrøx (P107a Rummen)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
nonnetjeskop:
nonǝkǝskǫp (P107a Rummen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koehoeder:
kuhȳjǝr (P107a Rummen)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
maag:
mǭx (P107a Rummen)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
34284 |
koekenbreker |
koekbreker:
kukbrēkǝr (P107a Rummen),
sleddermolen:
slɛdǝrmø̜u̯lǝ (P107a Rummen)
|
Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7]
I-11
|
33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
milt:
melt (P107a Rummen)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
33349 |
koestal |
koestal:
kɛ̄[stal] (P107a Rummen)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
31201 |
koevoet, hefboom |
hefboom:
hęf˱būm (P107a Rummen)
|
IJzeren hefboom van 90 tot 120 cm lang die van onderen eindigt in een schuin uitstaande, gespleten klauw. De koevoet wordt gebruikt bij het verplaatsen van zware lasten, maar ook voor sloopwerk en om spijkers uit te trekken. Zie voor de woordtypen domphout (L 331) en domper (L 330) ook het Tegels woordenboek, pag. 81, s.v. ɛd√¥mpeɛ: "het optillen of verplaatsen van een zwaar voorwerp door middel van een hefboom, die men op een ondergeschoven blok of steen laat rusten."' [N 33, 240; N 33, 114; N 17, 81]
II-11
|
34109 |
kol |
stip:
step (P107a Rummen)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|