33696 |
veldweg |
erfbaan:
ɛrfbǭǝn (P114p Runkelen),
veldbaan:
vɛltbǭǝn (P114p Runkelen)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
dje zult ene ka pakke (P114p Runkelen),
valling:
ig həb een valling (P114p Runkelen)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || ik ben verkouden [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
19745 |
viooltje |
flet:
flet (P114p Runkelen)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
24266 |
vlaamse gaai |
roethanno:
roethaine (P114p Runkelen, ...
P114p Runkelen)
|
vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
voordoek:
Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, kaartje blz. 94.
type vörk (P114p Runkelen)
|
Schort (in de Nederlandse dialecten)
III-1-3
|
33975 |
voorstrengen |
staarten:
stɛt (P114p Runkelen)
|
Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10
|
34396 |
vrouwelijk lam |
ooitje:
ōkǝ (P114p Runkelen)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
24346 |
wandluis |
platluis:
fon. var. van "wandluis"niet overgenomen
platluis (P114p Runkelen)
|
wandluis [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
18166 |
weer genezen |
weermaal op zijn stokken:
wiremal op zijn stékken (P114p Runkelen)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
17597 |
wenkbrauw |
wenksbrauw:
wenksbrowen (P114p Runkelen)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|