19646 |
bloemperk |
perkje:
peͅ.rəkskə (Q241p Rutten)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
26413 |
blok |
blok:
blǫk (Q241p Rutten)
|
Vierkant houten of stenen blok. In het midden ervan bevindt zich een holle stenen of metalen kom waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Zie ook afb. 75. Vanderspickken maakt een onderscheid tussen het blok buiten naast het molenrad (Vds 75) en het blok binnen in het molenhuis (Vds 88). Gezien het feit dat beide blokken dezelfde functie hebben, zijn de termen uit de twee artikelen in dit lemma bijeengeplaatst. [Vds 88]
II-3
|
26512 |
blokje |
kleppertje:
klɛpǝrkǝ (Q241p Rutten)
|
Het blokje hout dat tegen de speelman slaat en via een koord de bel in beweging brengt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelɛ.' [Coe 146; Grof 171]
II-3
|
26341 |
bodem, bedding |
bodem:
bō.jǝm (Q241p Rutten)
|
De bodem, de bedding van de beek. [Jan 25; Coe 17; Grof 29]
II-3
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukǝt (Q241p Rutten)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalmer:
zwølmə (Q241p Rutten)
|
zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
17877 |
bont en blauw slaan |
blauw en groen slaan:
blāəŋ grün gəslaogə (Q241p Rutten),
zwart en blauw slaan:
zwat ɛm blā gəslaogə (Q241p Rutten)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
bu.əg (Q241p Rutten)
|
boog [RND]
III-3-2
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bōn (Q241p Rutten)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|