33605 |
enten |
afgreffelingen:
oͅfxrefəliŋə (Q241p Rutten)
|
[RND 08]
I-7
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ̄.rt (Q241p Rutten)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
ète (Q241p Rutten),
ééətə (Q241p Rutten)
|
eten [RND], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
materie:
matērə (Q241p Rutten)
|
Hoe noemt men het geelachtige of gronachtige vocht, dat uit een zweer komt (Nederl. etter, pus) ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
warshout:
jā.shō.t (Q241p Rutten)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
20511 |
filet, haas |
filet:
fileͅ (Q241p Rutten),
rugstuk
fi’leͅ (Q241p Rutten)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
30800 |
flank |
flank:
fla.ŋk (Q241p Rutten)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
33755 |
fokmerrie |
veulensmeer:
vø̄.lǝsmē̜r (Q241p Rutten)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
baggenzoog:
bágǝzō.x (Q241p Rutten)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
19094 |
futloze jongen |
lorejas:
ən lōrias (Q241p Rutten)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|