17767 |
rug |
rug:
røx (Q241p Rutten),
rø̜x (Q241p Rutten),
ruggestrang:
rø̜gǝstrā.ŋk (Q241p Rutten)
|
Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜x (Q241p Rutten)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
21094 |
rugstuk |
rugstrank:
rugstuk
røͅxstraŋk (Q241p Rutten)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rūke (Q241p Rutten)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜i̯n (Q241p Rutten)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
glasoog:
glōͅəzō.gə (Q241p Rutten)
|
insect I [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
madenknoop:
moͅjknyp (Q241p Rutten)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
koebeesten:
kubestǝ (Q241p Rutten)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
21332 |
samenspannen |
meteenhouden:
dij hoiwe mètèen (Q241p Rutten)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
21028 |
saus |
sneeuw:
snéé (Q241p Rutten)
|
saus [RND]
III-2-3
|