34582 |
sporten |
leddersproten:
lødǝrspruǝ.tǝ (Q241p Rutten)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
21352 |
spreken, praten |
klappen:
klappe (Q241p Rutten)
|
praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
sprēiŋə (Q241p Rutten)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34055 |
springstier |
springduur:
spre.ŋdyǝr (Q241p Rutten)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
as:
ā.s (Q241p Rutten),
as van de steen:
as ˲van dǝ stę̄jn (Q241p Rutten),
opgaande boom:
ǫpgwoǝndǝ bōm (Q241p Rutten
[(van ijzer)]
)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
20125 |
staart |
staart:
stat (Q241p Rutten),
varkensstaart:
vɛ.rǝkǝstat (Q241p Rutten)
|
Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9
|
33976 |
staartriem |
staartteugel:
statti̯yǝ.gǝl (Q241p Rutten)
|
Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.]
I-10
|
21272 |
stad |
stad:
stat (Q241p Rutten)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
sta.l (Q241p Rutten),
stã.l (Q241p Rutten)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
34056 |
stamboekstier |
gekeurde duur:
gǝki̯ǫdǝ dȳr (Q241p Rutten)
|
Stier waarvan de gegevens betreffende afkomst e.d. in een stamboek staan ingeschreven: raszuivere stier. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b]
I-11
|