26550 |
steenschroef |
schroef:
strū.f (Q241p Rutten)
|
Verticale draadspindel die in een gat in de kraanarm zit en van boven aangedraaid kan worden met een moer. Aan de onderzijde van de schroef hangen twee gebogen ijzers of beugels die aan het uiteinde een ringvormig oog hebben. Zie ook afb. 86. [Vds 202; Jan 180; Coe 163; Grof 196; N O, 20h]
II-3
|
26337 |
steenzolder van de watermolen |
eerste zolder:
ę̄rstǝ zǫlǝr (Q241p Rutten),
maalzolder:
mǭ.lzǫlǝr (Q241p Rutten)
|
In het algemeen de eerste verdieping van de watermolen waar zich de stenen en andere toestellen voor de bewerking van het graan bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de windmolenɛ. Het woorddeel ømolenŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 253; Coe 230; Grof 258; N O, 27a; A 42A, 1]
II-3
|
21421 |
stelen |
stelen:
schtèle (Q245p Rutten),
stèile (Q241p Rutten)
|
stelen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
26345 |
stenen vloer |
karelen bodem:
krę̄lǝ bōjǝm (Q241p Rutten)
|
Stenen vloer op de bedding van de beek om het uitspoelen van de bodem tegen te gaan. [Coe 18; Grof 33]
II-3
|
32971 |
stengel, steel |
stam:
stam (Q241p Rutten)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q241p Rutten)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
sti.byǝ.gǝls (Q241p Rutten)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
ho:
hō (Q241p Rutten),
ju(j):
jȳ (Q241p Rutten)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
20624 |
stoofkarbonade |
karbonade:
stukjes mager vlees
kármənōͅt (Q241p Rutten)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
31626 |
stoot |
stoot:
stø̄ (Q241p Rutten)
|
Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.]
II-11
|