25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
iezel (Q118p Schaesberg)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezelen (Q118p Schaesberg),
ièzele (Q118p Schaesberg)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
18870 |
ijzen |
griezelen:
griezele (Q118p Schaesberg)
|
vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q118p Schaesberg)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
21334 |
illustratie |
illustratie (<fr.):
illustrasse (Q118p Schaesberg),
schildje:
sjeltjə (Q118p Schaesberg)
|
een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)] || illustratie [SGV (1914)]
III-3-1
|
18935 |
in alle haast |
halsoverkop:
hals euver kop (Q118p Schaesberg)
|
in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20442 |
in de doodskist leggen |
kisten:
kiste (Q118p Schaesberg)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19449 |
in de tuin werken |
in de gaard werken:
in der gaat wirke (Q118p Schaesberg)
|
Een tuin verzorgen (in de hof werken, hovenieren, hoven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20383 |
in ondertrouw gaan |
aantekenen:
aa-tékene (Q118p Schaesberg)
|
aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaande echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18812 |
informeren (onoverg.) |
zich umhren (du.):
umhuure (Q118p Schaesberg)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|