30025 |
kalk blussen |
(kalk) lessen:
lɛšǝ (Q118p Schaesberg)
|
Water toevoegen aan kalkoxyde. Men onderscheidt het droogblussen en het natblussen. Het droogblussen geschiedt onmiddellijk nadat de kalk uit de oven komt. Daartoe spreidt men de kalk in een laagdikte van ongeveer 10 cm uit en besproeit het geheel met ongeveer 1/3 van de hoeveelheid aan water waarbij de gehele massa voortdurend met de schop wordt omgezet. Wanneer de kalk goed met water is verdund, wordt ze op een hoop gezet teneinde de warmte, die zich bij het blussen ontwikkelt, te behouden. Doorgaans laat men de massa één etmaal doorblussen. Droogblussen levert ongeveer 1,3 maal de oorspronkelijke hoeveelheid kalk op. Bij het droogblussen valt de kalk in een uiterst fijn, volkomen droog poeder uiteen. Bij het natblussen worden de kalkkluiten in een bak met drie tot vier maal hun gewicht aan water overgoten. Met de kalkhouw wordt de kokende massa omgezet. Komt er geen damp meer omhoog en blijven geen droge resten meer aan de schop zitten, dan laat men de kalkmelk weglopen in een kuil. Daar verstijft de dunne pap door het wegzakken van het water in de bodem. Na afdekking met een dunne zandlaag is het kalkdeeg onbeperkte tijd houdbaar. In de volgende lemmata wordt vooral het natblussen behandeld. Zie voor de fonetische documentatie van '(kalk)' het lemma 'Kalk'. [S 16; N 30, 31; L 27, 58; monogr.]
II-9
|
18838 |
kalm, bedaard |
kalm:
kalm (Q118p Schaesberg),
stil:
sjtil (Q118p Schaesberg)
|
kalm [SGV (1914)] || niet opgewonden, kwaad of zenuwachtig [bedaard, stil, kalm] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34170 |
kalven |
kalven:
kǭvǝ (Q118p Schaesberg)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
wiej ich ut wool kemm ging miene kamp kapot (Q118p Schaesberg)
|
kam [SGV (1914)] || Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.]
I-12, III-1-3
|
22487 |
kamerschieten |
kamerschieten:
kamersjeete (Q118p Schaesberg)
|
Het gebruik om schoten te lossen bij een bruiloft. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19453 |
kamerstoel |
kakstoel:
kakstool (Q118p Schaesberg),
kamerstoel:
kamersjtool (Q118p Schaesberg)
|
Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24509 |
kamille (alg.) |
hemdsknoopje:
Stinkende kamille (Anthemis cotula L.)
heempsknüpkəs (Q118p Schaesberg),
kamille:
Uitspraak o.g.v. vraag 002. Matricaria L. of Anthemis L. o.g.v. vraag 004.
kamilə (Q118p Schaesberg)
|
kamille [DC 50 (1975)] || stinkende kamille [DC 50 (1975)]
III-4-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
kem (Q118p Schaesberg),
wiej ich ut wool kemm ging miene kamp kapot (Q118p Schaesberg)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)] || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
22336 |
kampen |
kabelen:
kabele (Q118p Schaesberg)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
kanaal (Q118p Schaesberg)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)]
III-3-1
|