22399 |
kien! |
kien:
kien (Q118p Schaesberg)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kiene (Q118p Schaesberg)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
bàktànk (Q118p Schaesberg),
báktánk (Q118p Schaesberg)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18818 |
kieskeurig |
lekkerig:
lekkesch (Q118p Schaesberg)
|
kieskeurig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24184 |
kievit |
kievit:
kievit (Q118p Schaesberg)
|
kievit (31 ronde vleugels; kuifje; bekend van de eierenraperij [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kièzel (Q118p Schaesberg)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
30556 |
kiezelbak |
kiezelbak:
kizǝlbak (Q118p Schaesberg)
|
Bak die op het platte dak wordt geplaatst om te voorkomen dat tijdens regen het losliggende grind van de dakbedekking in de afvoer spoelt. [N 64, 155e]
II-9
|
18893 |
kiezen |
uitzoeken:
oetzeuke (Q118p Schaesberg)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakət (Q118p Schaesberg)
|
kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
24309 |
kikkervisje |
koelkop:
koelkop (Q118p Schaesberg)
|
kikkervisje [DC 09 (1940)]
III-4-2
|