24190 |
kolgans |
gans:
gōsj (Q118p Schaesberg)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19615 |
kom |
komp:
komp (Q118p Schaesberg)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kome (Q118p Schaesberg),
kōəmə (Q118p Schaesberg)
|
komen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
zorgelijk:
zörgelijk (Q118p Schaesberg)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
k(e)nien (Q118p Schaesberg),
knīēn (Q118p Schaesberg)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
pijp:
piep (Q118p Schaesberg)
|
konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
kuning (Q118p Schaesberg),
kyəniŋ (Q118p Schaesberg)
|
koning [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
bruid:
bruud (Q118p Schaesberg)
|
Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
koningin:
kȳneŋen (Q118p Schaesberg),
moer:
mōr (Q118p Schaesberg)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
18968 |
konkelen |
konkelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
konkele (Q118p Schaesberg)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|