e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leest leest: lę̄s (Schaesberg) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leggen leggen: legge (Schaesberg) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legnest nest: nes (Schaesberg) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
leidekker leiendekker: lęjǝdękǝr (Schaesberg) De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.] II-9
leihaak leihaak: lęjhǭǝk (Schaesberg) Gegalvaniseerde of koperen haak waarin een lei wordt gehangen. Zie ook afb. 80. [N 64, 156f] II-9
leihamer leidekkershamer: lęjdękǝrshāmǝr (Schaesberg) Werktuig gebruikt bij het dekken van leien daken. De kop van de leihamer heeft aan één kant een rond uiteinde en aan de andere kant een scherpe punt om spijkergaten in de leien te kunnen slaan. Zie ook afb. 81. [N 64, 158a] II-9
lelietje-van-dalen meiklokje: meikluksjkəs (Schaesberg) lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)] III-4-3
lende lende: de linge (Schaesberg, ... ), linge (Schaesberg) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig lenig: lenig (Schaesberg) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig persoon gezwankte kerel: (kerel)  gezwankte kēēl (Schaesberg) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1