18051 |
litteken |
lijlauw:
[lij + lauw]
lielauw (Q118p Schaesberg),
lijmteken:
liemteeken (Q118p Schaesberg)
|
litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (Q118p Schaesberg),
loeren (Q118p Schaesberg)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30547 |
loketlood |
loketlood:
lokɛtlū.t (Q118p Schaesberg),
slabbenlood:
šlabǝlū.t (Q118p Schaesberg)
|
Het dunne lood dat men gebruikt voor het vervaardigen van loketten. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157b]
II-9
|
30546 |
loketten |
loketten:
lokɛtǝ (Q118p Schaesberg)
|
Trapeziumvormige loden stroken die gebruikt worden voor het waterdicht afdekken van de naad tussen een opgaande muur of schoorsteen en een hellend dakvlak. De loketten worden reeds tijdens het metselwerk in de voegen van de muur of schoorsteen aangebracht. Zie ook afb. 86. [N 64, 102e; N 64, 152a; N 64, 157a; N 32, 48b]
II-9
|
17688 |
long |
long:
long (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
longe (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg)
|
long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
31224 |
lood |
lood:
lū.t (Q118p Schaesberg)
|
De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.]
II-11
|
31186 |
loodgieter |
pompenmaker:
pompǝmē̜kǝr (Q118p Schaesberg),
sanitair-installateur:
sanitē̜r-enštalǝtø̜r (Q118p Schaesberg)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
31195 |
loodgieterij |
werkplaats:
werǝkplǭts (Q118p Schaesberg)
|
Werkplaats van een loodgieter. [N 64, 162c; monogr.]
II-11
|
31658 |
loodgietersmes |
loodmes:
lū.tmɛts (Q118p Schaesberg)
|
Al dan niet inklapbaar mes met gebogen blad dat door de loodgieter wordt gebruikt om er lood mee te snijden. Het heft is doorgaans van hout, volgens Tabak (pag. 122) ook van leer. Zie ook afb. 246. [N 64, 5]
II-11
|
31661 |
loodklopper |
loodklopper:
lū.tklǫpǝr (Q118p Schaesberg)
|
Houten werktuig waarmee men bladlood of zink in de gewenste vorm kan kloppen. Zie ook afb. 249. [N 64, 41b; N 66, 25; monogr.]
II-11
|