e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loodlei loodschalie: lū.tšāl (Schaesberg) Lood of zink in de vorm van een lei om koepels of gebogen vlakken mee te dekken. [N 64, 156e] II-9
loodpan, gietlepel loodlepel: lū.tlēpǝl (Schaesberg) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11
loodvergiftiging loodvergiftiging: lūǝt˲vǝrgeftegeŋ (Schaesberg) Beroepsziekte die vooral voorkomt bij mensen die veel met lood of loodhoudende stoffen werken. Zie ook het lemma "loodvergiftiging" in Wld II.9, pag. 186. "Een karakteristiek symptoom der loodvergiftiging is blauw worden van het tandvleesch; er vormt zich een blauwige zoom langs de bruin of zwart geworden tanden. Allerlei storingen van het zenuwstelstel zijn bij heviger aanvallen het gevolg; dikwijls treedt de z.g. loodkoliek op, die vooral ʔs nachts zeer pijnlijk is. In allerlei zenuwcentra kunnen verlammingen optreden, vooral in de strekspieren der armen" (Zwiers II, pag. 37). [N 64, 166] II-11
loof lover: WLD  lover (Schaesberg) De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] III-4-3
looi looi: luwǝ (Schaesberg) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lȳ (Schaesberg) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: WLD  sjeut (Schaesberg) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] III-4-3
lopen lopen: loope (Schaesberg), luope (Schaesberg), he lupe wie è rie  lope (Schaesberg) lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
loper klaasmannetje: kloosmenke (Schaesberg) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
loteling loteling: loteling (Schaesberg) iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)] III-3-1