24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegaal (Q118p Schaesberg),
nagtegaal (Q118p Schaesberg)
|
nachtegaal [SGV (1914)] || nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24214 |
nachtzwaluw |
zwarbeltje:
sjwerbelke (Q118p Schaesberg)
|
nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
noadeel (Q118p Schaesberg),
scha:
sjaa (Q118p Schaesberg)
|
het nadeel dat voor iemand uit een gebeurtenis of handeling voortvloeit [schade, schaai, scha, nadeel] [N 85 (1981)] || nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
17770 |
nagel |
naal:
naal (Q118p Schaesberg),
nagel:
ná:gəl (Q118p Schaesberg)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
gramǝt (Q118p Schaesberg),
nagras:
nǫgrās (Q118p Schaesberg)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (Q118p Schaesberg)
|
nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
precies:
preciese (Q118p Schaesberg),
van een werk
pərsîês (Q118p Schaesberg),
puntelijk:
van een persoon
pungktəlich (Q118p Schaesberg),
secure, een -:
secure (Q118p Schaesberg)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
navel (Q118p Schaesberg),
ná:vəl (Q118p Schaesberg)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
cousin (fr./du.):
wordt wel gebruikt om verdere graad van verwantschap aan te duiden; cf. VD F.-N. s.v. "cousin, -ine"; cf. VD D-N s.v. "Cousin
koesieng (Q118p Schaesberg),
vetter (du.):
cf. VD D-N s.v. "Vetter
fetter (Q118p Schaesberg)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
21475 |
neger |
neger:
neger (Q118p Schaesberg)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|