30857 |
nijptang |
knijptang:
knīptaŋ (Q118p Schaesberg)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
wɛ̄t (Q118p Schaesberg)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
31677 |
nippel |
dobbele nippel:
dubǝlǝ nepǝl (Q118p Schaesberg),
nippel:
nipǝl (Q118p Schaesberg)
|
Metalen mof met aan de buitenzijde schroefdraad. De nippel wordt binnen in buizen gedraaid met als doel deze met elkaar te verbinden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsok, mofɛ. De woordtypen dobbele nippel (Q 117, Q 118) en dobbelnippel (Q 121c) verwijzen naar een nippel waarbij zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde schroefdraad is aangebracht.' [N 64, 119; N 64, 117g; monogr.]
II-11
|
20401 |
noemen |
noemen:
neume (Q118p Schaesberg)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
30213 |
nok |
vorst:
vīš (Q118p Schaesberg)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
kermisbed:
kirmesbed (Q118p Schaesberg),
kirmusbed (Q118p Schaesberg),
paljas:
(klemtoon op jas)
paljas (Q118p Schaesberg)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21122 |
noten afslaan |
slaan:
WLD
sjlaon (Q118p Schaesberg)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
schaal:
WLD
de sjaal (Q118p Schaesberg)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
21706 |
notulen |
stukken (mv.):
sjtukker (Q118p Schaesberg)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
murge (Q118p Schaesberg)
|
s morgens) [SGV (1914)]
III-4-4
|