e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opschepper bluffer: bluffer (Schaesberg) opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)] III-3-1
opspelen uitvallen: oetvalle (Schaesberg) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
optillen heven: häve (Schaesberg), opheven: ophēəvə (Schaesberg) heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2
opzettelijk expres: ekspree (Schaesberg), estepres (Schaesberg) expres [SGV (1914)] III-1-4
orgel orgel: øͅrgəlman (Schaesberg) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2
orgeldraaier orgelman: øͅrgəlman (Schaesberg) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2
ortolaan ortolaan: ortelan (Schaesberg, ... ) ortolaan || ortolaan (16,5 alleen geel keeltje en oogrand; alleen s zomers; op droge gronden bij roggevelden; zeldzaam op trek; roep [tieuu] en [tk]; zang lijkt op geelgors [015], alleen wiebelt elke toon [tiu-tiu-tiu...tio] [N 09 (1961)] III-4-1
os os: ø̜s (Schaesberg) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
ossenoog kijkuit: kikut (Schaesberg) Piepklein, meestal rond raampje (met ongeveer 1 cm doorsnede) in de achterwand van het rijtuig [N 101, 22] I-13
oud, bejaard bejaard: bejoard (Schaesberg) bejaard [SGV (1914)] III-2-2