e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peulvruchten afhalen bonen ranken: boene renge (Schaesberg) boonen afhalen [SGV (1914)] III-2-3
piekeren prakkiseren: prakkezere (Schaesberg) over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)] III-1-4
pijl pijl: piel (Schaesberg) De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] III-3-2
pijn pijn: pieng (Schaesberg), pin (Schaesberg) mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND] III-1-2
pijp, buis combinatiebuis: kombināsibȳs (Schaesberg  [(ijzer met PVC)]  ), gegalvaniseerde buis: gǝgalvanisērdǝ bȳs (Schaesberg), gegoten ijzeren buis: gǝgōtǝ īzǝrǝ bȳs (Schaesberg), ijzerbuis: īzǝrbȳs (Schaesberg), koperen buis: kūǝpǝrǝ bȳs (Schaesberg), loden buis: lū.dǝ bȳs (Schaesberg, ... ), p.v.c.-buis: pēvēsēbȳs (Schaesberg), plastic buis: plɛstik˱ bȳs (Schaesberg  [(PVC)]  ) In dit lemma zijn de verschillende benamingen voor soorten buizen bijeengeplaatst, die worden gebruikt voor respectievelijk de aanleg van waterleidingen, gasleidingen en afvoerleidingen. [N 64, 116a-d; monogr.] II-11
pijpbeugel scharnierbeugel: šarnērbyǝgǝl (Schaesberg) De beugel rond de afvoerbuis waarmee deze aan de muur wordt vastgemaakt. [N 64, 149b] II-9
pijpbeugel, -haak beugel: bȳ.gǝl (Schaesberg), pijphaak: pīphǭǝk (Schaesberg), schelbeugel: šɛlbȳ.gǝl (Schaesberg) Beugel of haak om leidingen of afvoerbuizen vast te zetten op wanden. Zie ook afb. 272. [N 64, 122a] II-11
pijpbuiger buigtang: bø̄xta (Schaesberg), buizenrichtijzer: bȳzǝrex˱īzǝr (Schaesberg), pijpenbuigmachine: pīpǝbø̄xmašin (Schaesberg) In het algemeen een werktuig voor het aanbrengen van bochten in metalen pijpen. Een pijpbuiger bestaat doorgaans uit een holrond uitgefreesd buigsegment en een draaibare stalen rol. De pijp wordt in dit buigsegment gelegd, waarna men de stalen rol met grote kracht over de pijp duwt. Zie ook afb. 252. Voor lichter buigwerk bestaan er ook buigtangen. [N 64, 67a-c; N 33, 322, add.] II-11
pijpenhout pijpenbuighout: pīpǝbø̜xhōt (Schaesberg) Draaibare, houten rol waarop het plaatmateriaal voor kachelpijpen en andere cilindervormige voorwerpen rond kan worden gebogen. Zie ook afb. 165. Zie voor het eerste lid van het woordtype kandelhout (Q 88) ook het lemma "regenpijp" in Wld II.9, pag. 176. [N 33, 239; N 64, 10b; N 66, 23] II-11
pijpfrees pijp(en)frezer: pīp(ǝ)frēzǝr (Schaesberg), spiraalpijpfrezer: špirālpīpfrēzǝr (Schaesberg  [(met ratel)]  ) Werktuig voor het in- en uitwendig frezen van pijpen. De pijpfrees wordt onder meer gebruikt om de braam te verwijderen die ontstaat bij het snijden van een pijp. Ook een braam aan de binnenzijde van een pijp kan met dit werktuig worden weggehaald. Soms is het werktuig ook van een ratel voorzien. Zie ook afb. 257. [N 64, 62c] II-11