20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen ranken:
boene renge (Q118p Schaesberg)
|
boonen afhalen [SGV (1914)]
III-2-3
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakkezere (Q118p Schaesberg)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22424 |
pijl |
pijl:
piel (Q118p Schaesberg)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pieng (Q118p Schaesberg),
pin (Q118p Schaesberg)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
31670 |
pijp, buis |
combinatiebuis:
kombināsibȳs (Q118p Schaesberg
[(ijzer met PVC)]
),
gegalvaniseerde buis:
gǝgalvanisērdǝ bȳs (Q118p Schaesberg),
gegoten ijzeren buis:
gǝgōtǝ īzǝrǝ bȳs (Q118p Schaesberg),
ijzerbuis:
īzǝrbȳs (Q118p Schaesberg),
koperen buis:
kūǝpǝrǝ bȳs (Q118p Schaesberg),
loden buis:
lū.dǝ bȳs (Q118p Schaesberg, ...
Q118p Schaesberg),
p.v.c.-buis:
pēvēsēbȳs (Q118p Schaesberg),
plastic buis:
plɛstik˱ bȳs (Q118p Schaesberg
[(PVC)]
)
|
In dit lemma zijn de verschillende benamingen voor soorten buizen bijeengeplaatst, die worden gebruikt voor respectievelijk de aanleg van waterleidingen, gasleidingen en afvoerleidingen. [N 64, 116a-d; monogr.]
II-11
|
30539 |
pijpbeugel |
scharnierbeugel:
šarnērbyǝgǝl (Q118p Schaesberg)
|
De beugel rond de afvoerbuis waarmee deze aan de muur wordt vastgemaakt. [N 64, 149b]
II-9
|
31683 |
pijpbeugel, -haak |
beugel:
bȳ.gǝl (Q118p Schaesberg),
pijphaak:
pīphǭǝk (Q118p Schaesberg),
schelbeugel:
šɛlbȳ.gǝl (Q118p Schaesberg)
|
Beugel of haak om leidingen of afvoerbuizen vast te zetten op wanden. Zie ook afb. 272. [N 64, 122a]
II-11
|
31665 |
pijpbuiger |
buigtang:
bø̄xta (Q118p Schaesberg),
buizenrichtijzer:
bȳzǝrex˱īzǝr (Q118p Schaesberg),
pijpenbuigmachine:
pīpǝbø̄xmašin (Q118p Schaesberg)
|
In het algemeen een werktuig voor het aanbrengen van bochten in metalen pijpen. Een pijpbuiger bestaat doorgaans uit een holrond uitgefreesd buigsegment en een draaibare stalen rol. De pijp wordt in dit buigsegment gelegd, waarna men de stalen rol met grote kracht over de pijp duwt. Zie ook afb. 252. Voor lichter buigwerk bestaan er ook buigtangen. [N 64, 67a-c; N 33, 322, add.]
II-11
|
31467 |
pijpenhout |
pijpenbuighout:
pīpǝbø̜xhōt (Q118p Schaesberg)
|
Draaibare, houten rol waarop het plaatmateriaal voor kachelpijpen en andere cilindervormige voorwerpen rond kan worden gebogen. Zie ook afb. 165. Zie voor het eerste lid van het woordtype kandelhout (Q 88) ook het lemma "regenpijp" in Wld II.9, pag. 176. [N 33, 239; N 64, 10b; N 66, 23]
II-11
|
31668 |
pijpfrees |
pijp(en)frezer:
pīp(ǝ)frēzǝr (Q118p Schaesberg),
spiraalpijpfrezer:
špirālpīpfrēzǝr (Q118p Schaesberg
[(met ratel)]
)
|
Werktuig voor het in- en uitwendig frezen van pijpen. De pijpfrees wordt onder meer gebruikt om de braam te verwijderen die ontstaat bij het snijden van een pijp. Ook een braam aan de binnenzijde van een pijp kan met dit werktuig worden weggehaald. Soms is het werktuig ook van een ratel voorzien. Zie ook afb. 257. [N 64, 62c]
II-11
|