e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijpklem pijpenklem: pīpǝklɛm (Schaesberg) Klem waarmee pijpen en buizen tijdens het bewerken vastgezet kunnen worden. De pijpklem heeft doorgaans een beweegbare en een vaste bek. De beweegbare bek kan door middel van een draadspil op en neer worden gedraaid. Beide bekken zijn V-vormig uitgevoerd om platdrukken van de pijp te voorkomen en hebben een geribbeld oppervlak. Zie ook afb. 64. [N 33, 322; N 64, 51b] II-11
pijpsnijder buissnijdstang: bȳsšnistaŋ (Schaesberg  [(voor loden pijpen)]  ), pijpenscheer: pīpǝšīǝr (Schaesberg), wringijzer: vreŋīzǝr (Schaesberg) In het algemeen een werktuig voor het afsnijden van metalen pijpen. Vaak bestaat het uit een vast snijwieltje van gehard staal of hard metaal en een verstelbare geleiding, bestaande uit twee of meer rollen. Zie ook afb. 251. Om een pijp met behulp van dit werktuig door te snijden wordt zij in de bek van de snijder geplaatst, waarna de geleiderollen tegen de pijp worden vastgedraaid. Vervolgens wordt het hele werktuig rond de pijp gedraaid waarbij de geleiderollen steeds strakker worden aangedraaid en het snijwieltje dus steeds dieper in het metaal snijdt. [N 33, 175; N 64, 7-8; N 33, 322, add.] II-11
pijptang blitztang: bletstaŋ (Schaesberg  [(g)]  ), kettingtang: kęteŋtaŋ (Schaesberg  [(h i)]  ), pijpentang: pīpǝtaŋ (Schaesberg), zweedse tang: zwētsǝ taŋ (Schaesberg  [(d)]  ) tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.] II-11
pimpelmees blauwsijsje: blauw sieske (Schaesberg), blauwsieske (Schaesberg) pimpelmees || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)] III-4-1
pinhamer pinhamer: penhāmǝr (Schaesberg) In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.] II-11
pinksteren pinksten: Pinkste (Schaesberg) Pinksteren [SGV (1914)] III-3-3
pissebed varkentje: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  verschke (Schaesberg), wild varken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  wild verke (Schaesberg) pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2
pit van een steenvrucht knoop: WLD  knuup (Schaesberg) De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] I-7
pit, kern van fruit kern: keər (Schaesberg) [RND 08] I-7
plaat omzetten omzetten: ømzętǝ (Schaesberg) Metaalplaat met behulp van de zetbank tot een bepaalde vorm buigen. Met een zetbank kunnen diverse soorten profielen aan metaalplaat gebogen worden. Zie ook het lemma "profiel". [N 64, 12b] II-11