31330 |
pijpklem |
pijpenklem:
pīpǝklɛm (Q118p Schaesberg)
|
Klem waarmee pijpen en buizen tijdens het bewerken vastgezet kunnen worden. De pijpklem heeft doorgaans een beweegbare en een vaste bek. De beweegbare bek kan door middel van een draadspil op en neer worden gedraaid. Beide bekken zijn V-vormig uitgevoerd om platdrukken van de pijp te voorkomen en hebben een geribbeld oppervlak. Zie ook afb. 64. [N 33, 322; N 64, 51b]
II-11
|
31664 |
pijpsnijder |
buissnijdstang:
bȳsšnistaŋ (Q118p Schaesberg
[(voor loden pijpen)]
),
pijpenscheer:
pīpǝšīǝr (Q118p Schaesberg),
wringijzer:
vreŋīzǝr (Q118p Schaesberg)
|
In het algemeen een werktuig voor het afsnijden van metalen pijpen. Vaak bestaat het uit een vast snijwieltje van gehard staal of hard metaal en een verstelbare geleiding, bestaande uit twee of meer rollen. Zie ook afb. 251. Om een pijp met behulp van dit werktuig door te snijden wordt zij in de bek van de snijder geplaatst, waarna de geleiderollen tegen de pijp worden vastgedraaid. Vervolgens wordt het hele werktuig rond de pijp gedraaid waarbij de geleiderollen steeds strakker worden aangedraaid en het snijwieltje dus steeds dieper in het metaal snijdt. [N 33, 175; N 64, 7-8; N 33, 322, add.]
II-11
|
31335 |
pijptang |
blitztang:
bletstaŋ (Q118p Schaesberg
[(g)]
),
kettingtang:
kęteŋtaŋ (Q118p Schaesberg
[(h i)]
),
pijpentang:
pīpǝtaŋ (Q118p Schaesberg),
zweedse tang:
zwētsǝ taŋ (Q118p Schaesberg
[(d)]
)
|
tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.]
II-11
|
24225 |
pimpelmees |
blauwsijsje:
blauw sieske (Q118p Schaesberg),
blauwsieske (Q118p Schaesberg)
|
pimpelmees || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31457 |
pinhamer |
pinhamer:
penhāmǝr (Q118p Schaesberg)
|
In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.]
II-11
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
Pinkste (Q118p Schaesberg)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
24364 |
pissebed |
varkentje:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
verschke (Q118p Schaesberg),
wild varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wild verke (Q118p Schaesberg)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
knoop:
WLD
knuup (Q118p Schaesberg)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
keər (Q118p Schaesberg)
|
[RND 08]
I-7
|
31483 |
plaat omzetten |
omzetten:
ømzętǝ (Q118p Schaesberg)
|
Metaalplaat met behulp van de zetbank tot een bepaalde vorm buigen. Met een zetbank kunnen diverse soorten profielen aan metaalplaat gebogen worden. Zie ook het lemma "profiel". [N 64, 12b]
II-11
|