31479 |
plaat rondzetten |
ronddraaien:
roŋk˱driǝnǝ (Q118p Schaesberg)
|
Met behulp van een walsmachine, een pijpenwals of een rondhout metaalplaat tot een cilinder buigen. [N 64, 10c]
II-11
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
plaatsch (Q118p Schaesberg)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfoŋ (Q118p Schaesberg),
zolder:
zøldǝr (Q118p Schaesberg)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
22734 |
plankmis |
poedel:
poedel (Q118p Schaesberg)
|
De plank missen bij het kegelspel [henk, olie]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24627 |
plantenstek |
stek:
WLD
sjtek (Q118p Schaesberg)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17912 |
plassen (met water) |
knoeien:
[moeilijk leesbaar]
knoeije mit water (Q118p Schaesberg),
knutsen:
met water knoetsche (Q118p Schaesberg),
platsen:
in t water platsche (Q118p Schaesberg)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21774 |
plat praten |
plat kallen:
plat kalle (Q118p Schaesberg)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
31382 |
platte vijl |
platte vijl:
platǝ vīl (Q118p Schaesberg)
|
Vijl met een blad dat aan beide zijden plat is en dat van arend tot punt smaller uitloopt. Er bestaan ook uitvoeringen van de platte vijl waarbij het blad over de hele lengte bijna dezelfde breedte houdt. Zie ook het lemma "blokvijl". Het blad van de platte vijl kan enkel of dubbel gekapt zijn. De platte vijl wordt vooral gebruikt voor het vijlen van vlak materiaal. Zie ook afb. 99. [N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|
19417 |
plattebuiskachel |
stoof:
sjtoof (Q118p Schaesberg),
stoef (Q118p Schaesberg)
|
Lange kookkachel met langwerpige platte buis en zichtbare pot (boerenkachel, leuvense kachel, platte buis (kachel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25179 |
plensbui, zware bui |
schuil:
ing schoel (Q118p Schaesberg)
|
zware plensbui [zeng, schoer, sjoel, goersj] [N 22 (1963)]
III-4-4
|